Vanaf 5 februari tot en met 23 mei 2010 is in museum Beelden aan Zee te Scheveningen de tentoonstelling Piet Esser (1914 - 2004) Retrospectief te zien. Tegelijkertijd is er een tentoonstelling van foto's die Esser maakte van de ateliers van zijn Parijse collega's en wordt de documentaire Piet Esser: verbeelden van het zien getoond. Nelleke van Zeeland belicht zijn rol voor de Nederlandse Beeldhouwkunst als NKvB-lid en bestuurslid.
Piet Esser (1914-2004) neemt een prominente plek in binnen de Nederlandse beeldhouwgeschiedenis. Dit komt niet alleen door zijn aansprekende en gevarieerde oeuvre, maar ook door zijn werk als docent en zijn vele nevenactiviteiten in bijvoorbeeld besturen en adviescommissies. Als opvolger van professor Jan Bronner heeft hij tussen 1947 en 1979 vele beeldhouwers opgeleid aan de Amsterdamse Rijksacademie. Enkele bekende leerlingen zijn Geer Steyn, Jan Wolkers en Gooitzen de Jong.
Ook op andere gebieden was Esser actief met de kunsten bezig. Hij was een van de eersten die de penningkunst als volwaardige kunstvorm omarmde en was tussen 1957 en 1972 bestuurslid van de Vereniging van Penningkunst. Vanaf 1950 was Esser vice-voorzitter van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers, om in 1954 tot voorzitter te 'promoveren'. Tot 1958 zou hij deze functie blijven bekleden. Uit vooral dit voorzitterschap blijkt Essers grote passie en inzet voor de beeldhouwkunst en blijkt zijn compassie met (de omstandigheden van) collega-beeldhouwers. Dat hij deze post aanvaardde was echter niet zo vanzelfsprekend...
De notulen van bestuursvergaderingen en algemene ledenvergaderingen geven enig inzicht in de wijze waarop Esser voorzitter werd en vervolgens de Kring probeerde te sturen. Deze stukken zijn gedeeltelijk geïnventariseerd en worden bewaard bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag (onder archiefnummer 212). Helaas zijn over de periode dat Esser voorzitter was weinig notulen terug te vinden. De meest interessante episode beschrijft de roerige periode rond Essers aantreden.
Midden jaren vijftig was er namelijk veel onenigheid binnen de Kring en trad voorzitter Han Wezelaar onverwachts af. Directe redenen hiervoor waren een in zijn ogen mislukte tentoonstelling (Beelden op het Frederiksplein, Amsterdam 1954) en een brief van lid Hans Ittman, waarin deze flinke kritiek uitte op Wezelaar. Over het algemeen vond Wezelaar de houding van de Kringleden teleurstellend. Hij categoriseerde ze als goedwillenden, die wel het beste voor hadden met de vereniging, maar er het liefst geen tijd en energie in wilden steken en de ontevredenen, die zich oncollegiaal opstelden en vooral tegenwerking boden bij gezamenlijke initiatieven.
De toestand binnen de Kring was dus op zijn minst gespannen te noemen, toen Esser het roer in handen nam. Hij besefte dit zelf maar al te goed en het lijkt erop dat hij deze taak dan maar op zich nam, omdat hij de vereniging niet ten onder wilde laten gaan. Dat hij voor een zware taak stond, was voor alle betrokkenen overduidelijk.
De speech die Esser hield tijdens zijn eerste algemene ledenvergadering als voorzitter, op 18 december 1954, staat als volgt genotuleerd: De nieuwe voorzitter, de heer Esser, verklaart, dat het wel het laatste wat hij ambieerde, is het voorzitterschap van de Kring. De beeldhouwer als individu dwingt zijn respect af, een groep beeldhouwers schept echter slechts moeilijkheden. (...) Bij de verscheidenheid van gezicht in de beeldhouwkunst berijdt ieder zijn eigen stokpaardjes. Dit is een logisch gevolg van de verschillend gerichte kunstenaars-intelligentie. De laatste tijd heeft echter het verschil van mening wel eens geleid tot persoonlijke rancune, gevolg van niet willen respecteren van elkaars mening. Men doet goed zulke dingen niet voor het forum van de vergadering te brengen. Er is altijd de binding tussen ons en dat is de fanatieke wil om het beste te geven van wat in ons is. De Kring zal een hecht front moeten vormen tegen de valse profeten, die spelen op de onwetendheid en daaruit profijt trachten te trekken. Het enig afdoende wapen daartegen is, dat wij niet in ons hol kruipen, doch met ons werk naar buiten treden. Er is grote vraag: laten wij de terreinen niet laten inpikken door de beunhazen!
De boodschap van Esser is duidelijk: houd nu maar eens op met onderling gekonkel en zorg voor goede kunst! Dit is later tijdens Essers voorzitterschap de rode draad en de doelstelling gebleven. In twee notulen zijn dergelijke initiatieven terug te vinden. Op 16 mei 1955 stelt de voorzitter in de bestuursvergadering voor om een folder van de Kring uit te gaan geven. Esser heeft al een ontwerptekst gemaakt; de verdere uitwerking en financiering moet nog worden geregeld.
Ruim een half jaar later, op 17 december 1955, begint Esser de algemene ledenvergadering als volgt: Het verheugt de spreker de leden te kunnen mededelen dat het heden nu eens over beelden zal gaan, en niet, zoals gewoonlijk over verenigingszaken. Het afgelopen jaar overziende constateert spreker dat de Kring zich naar buiten meer heeft getoond door jureren en advies dan door het tonen van werk. (...) Wij moeten ons werk tonen. De laatste Kringtentoonstelling werd gehouden in 1941. Er is alle reden nu eens revanche te nemen voor alle slechte tentoonstellingen van de laatste jaren op het gebied van beeldhouwkunst.
Het voorstel is een tentoonstelling in Amsterdam, of als Amsterdam niet mogelijk blijkt, een andere grote stad, in oktober 1956 of februari 1957. De geëxposeerde werken moeten via jury's worden geselecteerd. Over de precieze samenstelling van deze jury's en de wijze van jureren zal nog uitgebreid worden gedebatteerd, maar het doel van Esser is in elk geval weer een duidelijke beweging in de richting van de kunst.
Dit initiatief heeft uiteindelijk geleid tot een tentoonstelling in Rotterdam, Nederlandse beeldhouwkunst '57. In museum Boymans waren tussen 15 mei en 7 juli 1957 kunstwerken van Kringleden en enkele uitgenodigde kunstenaars geëxposeerd. De inleiding in de catalogus verwoordt het belang dat de vereniging aan deze tentoonstelling hecht: Er kan niet voldoende aandacht op gevestigd worden welk een belangrijke taak in de wederopbouw van de stad voor de beeldhouwkunst in al haar aspecten: vrij, als monument of toegepast, gebonden aan gebouwen, buiten in het stadsbeeld of binnen in bouwwerken, is weggelegd en hoe zeer de Nederlandse beeldhouwkunst, in haar verscheidenheid van talenten en opvattingen, er om vraagt haar aandeel in deze taak te vervullen. Prikkelend aan deze tekst is dat expliciet wordt beschreven dat er wel degelijk verschillende opvattingen binnen de Kring heersen, maar dat de beeldhouwers nu gezamenlijk naar buiten treden.
Zo heeft Esser keer op keer de beeldhouwkunst centraal gesteld en geprobeerd onderlinge onenigheden aan de kant te schuiven. Een knappe prestatie voor een voorzitter, die in een turbulente tijd en zeker niet uit eigen beweging het roer van de Kring in handen nam.
Nelleke van Zeeland is kunsthistorica en projectmedewerker van het Sculptuur Instituut en in die hoedanigheid betrokken bij het retrospectief van Piet Esser.
Afbeeldingen:
Portret van Charlotte van Pallandt door Piet Esser
Penning met portret van Jan Bronner door Piet Esser